Verslag podiumgesprek met Huub Oosterhuis

25 juni 2015

huub oosterhuis 1Tijdens het podiumgesprek van 3 juni in de Boskapel, georganiseerd door o.a. het Huis van Compassie, hield theoloog Huub Oosterhuis een korte lezing. In onderstaand verslag leest u een impressie van de avond.


Huub Oosterhuis: Een nieuwe humane gevoeligheid
Mijn boodschap is het ethisch appèl van de Bijbel. Zie het boek van de Wijsheid volgens Jezus Sirach. Dit was een aanzienlijke leermeester in het Jeruzalem rond het jaar 180 voor onze jaartelling. Hij was één van de dragers van een vernieuwingsbeweging binnen het Jodendom, waarin ook Jezus van Nazareth gevormd werd. ‘Heb je naaste lief zoals je jezelf lief hebt’ was volgens hem het hart van de Joodse godsdienst. Volgens deze spiritualiteit, door de Joodse hoogleraar David Flusser de beweging van een ‘nieuwe humane gevoeligheid’ genoemd, heeft ook de grote rabbi Hillel, de Thora uitgelegd.

Een nieuwe humane gevoeligheid voor de gelijke rechten van alle mensen. Een nieuwe visie op de wereld. De tweedeling in goeden en kwaden, dit zwartwit schema is niet vol te houden. Daar tegenover ontstond een diepgaander en complexer gevoel voor de menselijke natuur. In dit klimaat van verzoening tussen mensen is Jezus gevormd en ook Paulus.
In de evangeliën met name van Lukas en Mattheüs wordt de nieuwe Thora- interpretatie in
de mond van Jezus gelegd: ‘Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, zo moet gij hun doen. Wees volmaakt zoals Uw Vader, die in de hemel is’.

Een ander mensbeeld leidde tot een ander godsbeeld. De liefde tot de naaste, de kern van Israëls levensleer, de nieuwe humane gevoeligheid, het ideaal van een liefdevolle samenleving. Hier gaat het om de oudste spiritualiteit van de westerse beschaving.

Leren denken vanuit anderen, met name vanuit anderen die nietig zijn, bedreigd, op de vlucht, bootvluchtelingen. Dat is beschaving. De Joodse wijsgeer Levinas heeft deze spiritualiteit van naastenliefde en universele solidariteit in zijn essay ‘Jodendom, een godsdienst van volwassenen’ als volgt geformuleerd: “In het feit dat de relatie tot het goddelijke verloopt via de relatie tot de mensen en met de sociale rechtvaardigheid samenvalt, ligt de hele geest van de Joodse Bijbel besloten”.

In de discussie of het komende ‘horizontalisme’, jarenlang ‘medemenselijkheid’ genoemd, even belangrijk was als de verticale relatie tot God, kwam Levinas met dit opzienbarende antwoord. Relatie tot God? Alleen door je persoonlijke verantwoordelijkheid te stellen voor een
rechtvaardige economie. Voor Levinas heeft de radicaliteit van het Bijbelse ethische appèl dit als consequentie. De mensen zijn uitverkoren om elkaar te dienen. De evangeliën moeten gelezen worden vanuit de woorden over liefde en solidariteit. Ik weet van waaruit en waarheen ik lezen moet dankzij mijn Joodse leermeesters. Dat is de boodschap en het ethische appèl van de Bijbel.

Huub Oosterhuis vervolgt: Waar haal ik mijn inspiratie vandaan? De poëzie van de wereld. In het bijzonder: De psalmen. Ze gaan over God en ik. Soms zeer agressief. Er is geen spoor van twijfel over Gods bestaan. Mensen van toen en nu waren geen wezenlijk andere mensen. De “ik” van de
psalmen is een nietig mensenkind, ontredderd en belaagd door ploerten en schenders. Ze schreeuwen naar God: “Ken je mij, ken je mij niet meer?” “Ik zal er zijn voor jou, als jij er bent voor een ander mens” is het antwoord. De Bijbel is het visioen van een menswaardige samenleving en formuleert de grondslagen van een rechtvaardige politiek. De Thora roept de mensenrechten uit in een onrechtvaardige wereld.

Oosterhuis sloot zijn lezing af met onderstaand gedicht van Martinus Nijhoff dat volgens hem de geest van alle 150 psalmen samenvat.

De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ‘t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer kwam
langzaamaan stroom af door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ‘t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.